Nieuwe regels voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van consumenten in het kader van het consumentenkrediet (juni 2019)
Vicepremier en minister van Economie en Consumentenzaken Kris Peeters heeft richtlijnen uitgewerkt om kredietgevers en kredietbemiddelaars te helpen de kredietwaardigheid van consumenten correct te beoordelen.
Deze tekst heeft weliswaar niet hetzelfde statuut als het Wetboek Economisch Recht, maar het gaat toch om gedragsregels die door de FOD Economie worden opgelegd aan kredietgevers en kredietbemiddelaars.
Ze specificeren concreet hoe professionals de kredietwaardigheid van consumenten moeten beoordelen: de vragen die ze moeten stellen over het doel van het krediet, de inkomsten en uitgaven van de consument, de bewijsstukken die ze moeten opvragen, hoe rekening moet worden gehouden met de kinderbijslag in het huishoudbudget, enz.
Deze richtlijnen of guidelines zijn gepubliceerd op de website van de FOD Economie
We hebben een aantal belangrijke nieuwigheden voor u belicht, maar nodigen u uit om het hele document te lezen, dat bijzonder verhelderend is.
Een korte opfrissing
Zoals u weet zijn de artikels VII.69, 70, 75 en 77 van het Wetboek Economisch Recht (de voormalige artikels 10, 11 en 15 van de Wet op het Consumentenkrediet van 22 oktober 1991) die wij hieronder bespreken altijd al de hoeksteen geweest van de bescherming van de consumenten en de verantwoorde kredietverstrekking.
Zij leggen kredietgevers en kredietbemiddelaars een informatie- en raadgevingsplicht op, die het volgende impliceert:
- De verplichting om de kredietwaardigheid van de consument grondig te onderzoeken, met name door de raadpleging van de Centrale voor kredieten aan particulieren (art. VII.69 en 77 – oude artikels 10 en 15);
- De verplichting om het krediet te zoeken dat het best aan de behoeften van de consument voldoet (art. 11 voor de laatste wijziging, artikel VII.75 – oud art. 15§ 1 – oud art. 11);
- Het verbod om een krediet te verstrekken aan een consument die niet in staat is om dit terug te betalen (art. VII.77 §2 – oud art. 15 §2 ongewijzigd).
De kredietgever en de kredietbemiddelaar moeten inderdaad de kredietwaardigheid van de consument controleren. Zij moeten beoordelen of het krediet geschikt is en het meest aangepaste bedrag bepalen, rekening houdend met de financiële situatie van de consument.
Daartoe moeten zij aan de consument de juiste vragen stellen, die hen in staat zullen stellen diens financiële situatie en specifieke behoeften correct in te schatten.
Deze maatregelen zijn de afgelopen drie jaar verder aangescherpt om de bescherming van de consument te verbeteren en het aantal kredieten dat wordt toegekend aan personen die niet in staat zijn om deze terug te betalen, te verminderen.
Zo is de kredietgever sinds 2015, [1], verplicht om, alvorens een krediet van meer dan € 500,00 toe te kennen, een vragenlijst voor te leggen die “minstens betrekking heeft op het doel van het krediet, het inkomen, de personen ten laste, de lopende financiële verbintenissen waaronder het openstaand bedrag en het aantal kredieten in omloop” (art. VII.69). Voorheen had de rechtspraak reeds geoordeeld dat de kredietgever een fout beging door geen informatie in te winnen over deze elementen.
Sinds eind 2016 en begin 2017 moet de kredietgever ook kunnen bewijzen dat hij zijn verplichtingen is nagekomen door een kredietdossier [2] aan te leggen .
Bovendien vereist een algemene gedragsregel voortaan dat de kredietgever op een eerlijke, billijke, transparante en professionele wijze optreedt [3] en moet de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument op “grondige” [4] wijze gebeuren.
Wat de bewijslast betreft, bepaalt artikel VII 2, § 4, 2de lid: “Het komt aan de kredietgever toe het bewijs te leveren dat hij heeft voldaan aan de verplichtingen inzake kredietwaardigheidsbeoordeling, bedoeld in de artikelen VII.69, VII.75, VII.77, VII.126, VII.127, § 1, VII.131 en VII.133, van de consument en desgevallend van de steller van een persoonlijke zekerheid. ”
Het is dus aan de kredietgever om te bewijzen dat hij alle wettelijke verplichtingen wel degelijk is nagekomen.
De richtlijnen gaan nog wat verder en bepalen concreet de manier waarop professionals moeten handelen.
1. Het inzamelen van informatie door de kredietgever
1.1.1.1. De kredietwaardigheidsbeoordeling mag niet uitsluitend berusten op loutere verklaringen van de consument
In de richtlijnen wordt lering getrokken uit het arrest van 18 december 2014 (Consumer Finance) [5] , van het Europees Hof van Justitie.
De kredietwaardigheid van de consument mag “enkel op basis van door deze laatste verstrekte informatie wordt beoordeeld, mits het om toereikende informatie gaat en gewone verklaringen van de consument vergezeld gaan van bewijsstukken”.
De kredietgever moet in de eerste plaats per geval – rekening houdend met de specifieke omstandigheden daarvan – nagaan of die informatie passend en toereikend is ter beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument.
Of deze informatie toereikend is, kan in dit verband verschillen naargelang de omstandigheden waarin de kredietovereenkomst wordt gesloten, de persoonlijke situatie van de consument of het bedrag waarop de overeenkomst betrekking heeft. Deze beoordeling kan worden verricht aan de hand van bewijsstukken van de financiële situatie van de consument, maar het is niet uitgesloten dat de kredietgever al vooraf kennis heeft van de financiële situatie van de kandidaat-kredietnemer en daarmee rekening houdt.
Gewone, niet-gestaafde verklaringen van de consument kunnen echter niet als toereikend worden aangemerkt indien zij niet vergezeld gaan van bewijsstukken.”
1.2. Wanneer de kredietaanvraag via de telefoon gebeurt, moet de kredietgever of de kredietbemiddelaar het telefoongesprek met de consument opnemen en bewaren
Dit werd ook bevestigd in bovengenoemd arrest van het Europees Hof van Justitie [6]..
Zowel voor het Hof als voor de advocaat-generaal, moet een zorgvuldige kredietgever er zich van bewust zijn dat hij bewijzen dient te verzamelen en te bewaren van het feit dat hij de op hem rustende informatie- en toelichtingsplicht is nagekomen.
In de praktijk zal de kredietgever of de kredietbemiddelaar, wanneer de kredietwaardigheidsbeoordeling via de telefoon wordt uitgevoerd, het gesprek met de consument moeten opnemen en bewaren. Wanneer de kredietaanvraag via het internet gebeurt, moeten alle door de consument verstrekte gegevens ongewijzigd worden bewaard.
1.3. De vragenlijst moet door de consument zelf worden ingevuld; als de vragenlijst door een commerciële medewerker wordt ingevuld, rust de bewijslast om aan te tonen dat de vermelde informatie inderdaad de door de consument verstrekte informatie is, bij de kredietgever.
1.4. De kredietgever moet ervoor zorgen dat de vragenlijst volledig wordt ingevuld (vragen mogen niet onbeantwoord blijven of op ontoereikende of inconsistente wijze worden beantwoord).
2.De inkomsten en lasten die in rekening moeten worden genomen bij de beoordeling van de kredietwaardigheid
2.1.De kredietgever moet er rekening mee houden dat het inkomen in de toekomst kan variëren, wanneer dit een redelijke veronderstelling is, om zeker te stellen dat de consument nog steeds aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen wanneer hij nog slechts het laagste te voorziene inkomen ontvangt. Hoe langer het krediet loopt, hoe meer de kredietgever zich ervan moet vergewissen dat het vastgestelde inkomen duurzaam is.
Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een kandidaat-kredietnemer bijna de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, wanneer hij/zij een opzeggingstermijn presteert of wanneer zijn/haar arbeidsovereenkomst van bepaalde duur is.
2.2.De kredietgever moet de consument vragen welke personen hij/zij ten laste heeft en de kosten bepalen die deze personen met zich meebrengen. De kredietgever moet inschatten welk bedrag het gezin nodig heeft om levensomstandigheden te garanderen, die in overeenstemming zijn met de menselijke waardigheid (huisvesting, energie, ontspanning en onderwijs van de kinderen, enz.).
2.3.Wat de kinderen ten laste betreft, mag de kredietgever er niet van uitgaan dat het bedrag van de kinderbijslag volstaat om in hun onderhoud te voorzien.
Wanneer u in uw dossiers vaststelt dat een kredietgever of kredietbemiddelaar zijn verplichtingen niet nakomt, raden wij u sterk aan om een klacht in te dienen bij de FOD Economie.
Naast het gewicht dat een dergelijke klacht in de schaal legt bij onderhandelingen, kunnen uw klachten de administratie helpen om kredietgevers die de wet niet respecteren, te bestraffen, en zo bepaalde kredietgevers ertoe aanzetten hun gedrag te veranderen ten voordele van al onze cliënten.
De Algemene Directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie, waarvan de kernopdracht er onder meer in bestaat toezicht te houden op de naleving van de economische reglementering en toe te zien op de bescherming van de consument, kan ingrijpen op basis van klachten die namens uw cliënt of zelfs namens uw dienst worden ingediend.
Het Steunpunt kan u ook ondersteuning bieden door alle klachten te bundelen. Laat het ons zeker weten als u steeds terugkerende problemen opmerkt in uw dossiers.
Klacht bij de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie
FOD Economie
Algemene Directie Economische Inspectie
Directie C – Controle Financiële Diensten
North Gate III
Koning Albert II laan, 16
1000 Brussel
[1] Wet van 19 april 2014, in voege getreden op 1 april 2015, die nog andere maatregelen bevat:
- Het krediet moet geweigerd worden indien de aanvrager opgenomen is in het negatieve luik van de CKP voor een bedrag van meer dan € 1.000,00..
- Indien een krediet wordt toegekend aan een aanvrager die opgenomen is in het negatieve luik van de CKP voor een bedrag van minder dan € 1.000,00, dan moet die beslissing worden gemotiveerd.
[2] Artikel VII.133 §1 in voege getreden op 01/12/2016
[3] Art. VII.70 in voege getreden op 01/12/2016
[4] Art. VII.77 in voege getreden op 01/12/2016
[6] Er zou afbreuk worden gedaan aan de door richtlijn 2008/48/EG gewaarborgde bescherming indien de bewijslast betreffende de niet-nakoming van de bij de artikelen 5 en 8 van richtlijn 2008/48 opgelegde verplichtingen op de consument zou rusten. Deze beschikt immers niet over de middelen om aan te tonen dat de kredietgever hem niet de bij artikel 5 van deze richtlijn voorgeschreven informatie heeft bezorgd en zijn kredietwaardigheid niet heeft beoordeeld. (…) De doeltreffende uitoefening van de door richtlijn 2008/48 verleende rechten wordt evenwel verzekerd door een nationale regel volgens welke de kredietgever voor de rechter in beginsel moet aantonen dat hij zijn precontractuele verplichtingen naar behoren is nagekomen