Steunpunt voor de Diensten Schuldbemiddeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Info & Tools

De verjaring (JUNI 2021)

Artikel verschenen in « Les Echos du Crédit et de l’Endettement » nr n°70 (april-mei-juni 2021)

Martine heeft in maart 2009 een lening op afbetaling afgesloten bij kredietgever P voor een bedrag van 19.500 euro en een looptijd van 84 maanden. In juli 2010 ontvangt ze een aangetekend schrijven van P die haar in gebreke stelt om de twee laatste maandaflossingen te regelen die ze niet betaald heeft. Aangezien aan dit schrijven geen gevolg wordt gegeven, zegt P het krediet op 8 september 2010 op. Martine voert nadien twee betalingen van 100 euro uit, respectievelijk op 15 november en 15 december 2010. In 2013 draagt P haar schuldvordering over aan de firma F, die bij de FOD Financiën en de instantie voor de betaling van de werkloosheidsuitkeringen van Martine een overdracht van schuldvordering uitvoert. In het kader van deze overdracht worden in 2014, 2017 en 2019 sporadische betalingen uitgevoerd door de gecedeerde derden (FOD en RVA) aan F. Martine raadpleegt in januari 2021 een schuldbemiddelingsdienst, die zich afvraagt of deze kredietschuld niet verjaard zou zijn.

Om deze vraag te beantwoorden, moeten we terugkomen op de grondbeginselen die gelden inzake verjaring.
.

Verjaring – de algemene principes

1. De verjaring is een middel om zich te onttrekken aan een verbintenis wegens het verzuim door de schuldeiser om actie te ondernemen gedurende een bepaalde periode, onder de voorwaarden die zijn bepaald door de wet [1].

De bevrijdende verjaring [2] is een verweermiddel, d.w.z. een exceptie die de schuldenaar kan opwerpen tegen een laattijdige rechtsvordering. De verjaring raakt niet aan de “kern” van het recht, raakt niet aan het bestaan van de schuld, maar enkel aan de invorderbaarheid ervan. De schuldeiser van een verjaarde verbintenis kan de uitvoering ervan niet meer in rechte vorderen. De verbintenis blijft bestaan maar enkel als natuurlijke verbintenis [3].

2.De verjaring is een instelling van openbare orde in de mate dat ze ernaar streeft om de sociale vrede te bewaren door een termijn te voorzien voor alle mogelijke rechtsvorderingen. Wat nodig is voor de sociale vrede is dat de instelling bestaat, terwijl het feit dat de schuldenaar zich er al of niet op beroept niets van doen heeft met de openbare orde. De uitzondering [4] van verjaring is dus privé van aard. De schuldenaar kan kiezen om deze al dan niet in te roepen, het recht staat er onverschillig tegenover.

Aangezien de instelling van de verjaring van openbare orde is, is het verboden om:

  • van tevoren afstand te doen van een verjaring;
  • wettelijke verjaringstermijnen te verlengen.
  • een recht uit te sluiten van verjaring (met uitzondering van bepaalde misdrijven)

De privéaard van de exceptie daarentegen heeft tot gevolg dat:

  • de rechter het middel ontleend aan de verjaring niet ambtshalve kan aanvoeren, zelfs wanneer de gedaagde verstek laat gaat;
  • het mogelijk is om afstand te doen van een verjaring zodra deze is verkregen en;
  • het conventioneel mogelijk is om de door de wet[Behalve indien deze verlenging in strijd is met overwegingen van openbare orde; bijvoorbeeld: de verjaringstermijn wordt dermate ingekort dat de schuldeiser verhinderd wordt om zijn rechten in rechte uit te oefenen.]], voorziene verjaringstermijnen te verkorten en zelfs om een grond voor stuiting van de verjaring toe te voegen of te schrappen.

3.Overigens, eenmaal de schuldeiser een rechtsvordering heeft ingesteld, kan deze niet meer verjaren. Artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek voorziet immers dat eenmaal de rechtsvordering is ingesteld, de dagvaarding [5] de verjaring stuit totdat er een definitieve uitspraak is, m.a.w. helemaal aan het einde van het proces, wanneer de door de rechter gewezen beslissing niet meer vatbaar is voor beroep. Er kan dus geen verjaring plaatsvinden in de loop van het geding [6]. Men zegt van het geding dat het onverjaarbaar is.

4. Tot slot is de verjaring niet enkel van toepassing op rechtsvorderingen die een veroordeling beogen, maar ook op het vonnis zelf. Elk vonnis doet een nieuwe rechtsvordering [7] ontstaan die de uitvoering ervan tot doel heeft. Deze nieuwe rechtsvordering verjaart na 10 jaar, ongeacht de duur van de verjaringstermijn van de schuldvordering die aan de basis ligt van deze beslissing. Het vertrekpunt van deze 10-jarige termijn is de datum van het uit te voeren vonnis.
.

Hoe wordt een verjaringstermijn berekend ?

Het algemene beginsel is dat de verjaringstermijn begint te lopen vanaf de dag waarop de schuldvordering opeisbaar wordt [8]. De wetgever heeft echter tal van afwijkingen op dit beginsel voorzien en heeft ervoor kunnen kiezen om de verjaringstermijn op een ander moment te laten beginnen [9].

Voor het berekenen van de termijn telt de eerste dag niet mee. Daarentegen moet de laatste dag volledig verstreken zijn. Het is niet van belang dat die dag een zaterdag, een zondag of een feestdag is. Zo is het ook niet van belang dat de maanden niet hetzelfde aantal dagen tellen of dat de termijn schrikkeljaren omvat. Als een verbintenis bijvoorbeeld op 3 juni 2017 opeisbaar wordt, begint de 10-jarige verjaringstermijn op 4 juni 2017 en eindigt deze op 4 juni 2027 om middernacht.
.

Stuiting van de verjaring

De verjaringstermijnen kunnen gestuit worden. Als een verjaringstermijn gestuit wordt, is de reeds verstreken tijd verloren. Een nieuwe termijn waarvan de duur gelijk is aan de aanvankelijke duur begint te lopen de dag na de datum van de stuiting.

Als dezelfde verbintenis meerdere schuldenaren heeft, heeft de stuiting van de verjaring jegens één van hen geen uitwerking voor de anderen, behalve in geval deze schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk zijn.

De stuiting van de verjaring van een verbintenis uit een contract strekt zich niet uit tot een andere verbintenis uit een ander contract, zelfs indien opgemaakt tussen dezelfde partijen (voorbeeld: zorgprestaties van verschillende aard verstrekt door hetzelfde ziekenhuis, consumentenkrediet afgesloten bij dezelfde financiële instelling enz.).

Het Burgerlijk Wetboek somt de gronden voor stuiting van de verjaring nauwkeurig op [10]. De stuiting kan gebeuren door de schuldeiser of de schuldenaar. Onder de gronden die voortvloeien uit de schuldeiser vermelden we de dagvaarding [11] de betekening van een bevelschrift of van een beslaglegging en de versterkte ingebrekestelling [12].

Wordt gelijkgesteld met een bevelschrift: de betekening van een dwangbevel. Elk bevelschrift vergt noodzakelijkerwijs een uitvoerbare titel waardoor de aanzegging van een overdracht van schuldvordering niet gelijkgesteld kan worden met een bevelschrift. Een van de gronden voor stuiting van de verjaring op initiatief van de schuldenaar is schulderkenning. Schulderkenning is een eenzijdige rechtshandeling. Het lijkt op een bekentenis, zodat het zelfs niet nodig is dat de erkenning gericht is tegen diegene waartegen men laat verjaren.

Deze erkenning is aan geen enkele vormelijke voorwaarde onderworpen: ze kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn. Ze moet in alle gevallen zeker zijn. Kunnen zo een schulderkenning (evenwel telkens te bepalen in functie van de omstandigheden) uitmaken: verzoek om een afrekening, aanvraag van een afbetalingsplan, discussie over het bedrag van de schuld, gedeeltelijke betaling enz. Daarentegen zal bij gebreke aan eenduidigheid de betaling die is gedaan “onder voorbehoud van alle rechten” geen stuitende werking hebben aangezien er geen enkele schulderkenning met zekerheid van kan afgeleid worden [13]. Evenzo stuit een betaling bij wijze van wettelijke verrekening niet de verjaring omdat, aangezien de verrekening terecht is, ze geen wil uit hoofde van de schuldenaar tot uitdrukking kan brengen.

Om de verjaring te stuiten, moet de erkenning, net zoals alle andere gronden voor stuiting van verjaring, binnen de oorspronkelijke termijn plaatsvinden. Indien ze plaatsvindt terwijl de verjaring al verkregen is, heeft ze geen enkele stuitende werking. Ze zou echter in functie van de omstandigheden aangemerkt kunnen worden als een afstand van de verkregen verjaring.
.

Schorsing van de verjaring

Een verjaringstermijn kan ook geschorst worden. De schorsing markeert een periode van onderbreking in de loop van de verjaring. De reeds verstreken termijn blijft verworven maar begint pas opnieuw te lopen vanaf de dag dat de grond voor schorsing is opgeheven. Ook de gronden voor schorsing worden opgesomd in het Burgerlijk Wetboek en worden strikt uitgelegd. Derhalve, zolang de schuldeiser minderjarig is of rechtsonbekwaam is om te handelen (CSR, failliet, …), heeft de verjaring geen uitwerking op hem.
.

Verjaringstermijnen

De voornaamste verjaringstermijnen zijn de volgende:

  • 30 jaar voor zakelijke rechtsvorderingen [14]
  • 10 jaar voor persoonlijke rechtsvorderingen [15]
  • 5 jaar voor vorderingen tot schadevergoeding op basis van niet-contractuele aansprakelijkheid vanaf de dag die volgt op de dag dat het slachtoffer kennis heeft genomen van haar schade en van de identiteit van de verantwoordelijke, met een maximum van 20 jaar. [16]
  • 5 jaar voor periodieke schuldvorderingen [17] (huur, intrest, onderhoudsgeld weldra opeisbaar [18], buitengewone lasten enz.)
  • 5 jaar voor schuldvorderingen inzake energie en telecommunicatie [19]
  • 2 jaar voor de rechtsvordering van zorgaanbieders [20]
  • 1 jaar voor de rechtsvordering van handelaren voor de handelswaar die ze verkopen aan particulieren die niet-handelaren zijn [21]
  • 1 jaar voor de schoolkosten [22]

Het bijzondere aan de twee laatste verjaringstermijnen is dat, als de schuld wordt vastgesteld in een document dat afkomstig is van de schuldenaar, er inversie van verjaring is en de toepasselijke termijn 10 jaar bedraagt.
.

Laten we na deze zijstap terugkeren naar de leningovereenkomst van Martine: is deze verjaard ?

Inzake consumentenkrediet moet met betrekking tot de verjaring een onderscheid gemaakt worden, al naargelang het krediet is opgezegd of niet. Vóór de opzegging van het krediet bestaat elke onbetaalde maandaflossing uit een kapitaalgedeelte en een intrestgedeelte. Deze twee bestanddelen zijn onderworpen aan verschillende verjaringstermijnen: 10 jaar voor het deel kapitaalaflossing krachtens artikel 2262 bis van het Burgerlijk Wetboek en 5 jaar voor het deel intrest krachtens artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek.
Echter, eenmaal het geleende kapitaal is opgezegd, wordt het totale geleende kapitaal onmiddellijk opeisbaar vanaf de datum van de opzegging en hiervoor verjaart de invorderingsactie van de kredietgever na 10 jaar. Wat echter de verwijlintresten betreft die berekend zullen worden op het openstaande bedrag aan kapitaal, die zullen overeenkomstig artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek verjaren na 5 jaar.
In het geval van Martine heeft de kredietgever het krediet op 8 september 2010 opgezegd; het kapitaal is dus vanaf die datum volledig opeisbaar geworden. Voor de invordering ervan is vanaf dat moment een verjaringstermijn van 10 jaar beginnen lopen. Bij afwezigheid van gronden voor stuiting van verjaring moest die termijn eindigen op 9 september 2020 om middernacht.

Martine heeft echter op 15 november en 15 december 2010 zonder voorbehoud twee betalingen gedaan. Aangezien deze betalingen aangemerkt worden als stilzwijgende schulderkenning, hebben ze de verjaring gestuit. Bijgevolg is op 16 december 2010 een nieuwe termijn van 10 jaar beginnen lopen, die eindigde op 17 december 2020 om middernacht. De kredietschuld zou dus wel degelijk verjaard zijn.

Hoe zit het echter met betalingen die gebeurd zijn via loonoverdracht die uitgevoerd werd door F. tijdens de verjaringstermijn? Hebben die de verjaring kunnen stuiten? Het antwoord op die vraag hangt af van het antwoord op twee subvragen:

1. Kan de overdracht van schuldvordering gelijkgesteld worden met een derdenbeslag (dat een grond voor stuiting van verjaring is zoals bedoeld in artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek), waarvan de uitvoering tot hetzelfde resultaat leidt?

2. Kunnen de betalingen die verkregen worden via de uitvoering van een loonoverdracht aangemerkt worden als een stilzwijgende schulderkenning?

Op onze eerste vraag moeten we negatief antwoorden. Immers, loonoverdracht als invorderingsmaatregel is niet één van de verjaringsstuitende handelingen die opgesomd worden in artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek en het Hof van Cassatie heeft geweigerd het begrip beslaglegging uit te breiden tot de overdracht van schuldvordering of tot de inhouding van 10% op iedere latere uitkering die de socialezekerheidsinstellingen toepassen met het oog op de invordering van een niet-verschuldigd bedrag
 [23].

De tweede subvraag ligt moeilijker: de betalingen die gebeuren in het kader van de overdracht van schuldvordering zijn niet afkomstig van de schuldenaar en kunnen dus als zodanig niet beschouwd worden als een stilzwijgende schulderkenning. Zeker, de betalingen gebeuren in uitvoering van een overeenkomst tot overdracht van schuldvordering waarmee de schuldenaar heeft ingestemd, maar aangezien deze instemming eerder plaatsvindt dan de uitvoering van de overdracht en de betalingen die eruit voortvloeien, kunnen deze geen stuiting van verjaring teweegbrengen [24].

Echter, betekent het feit dat de schuldenaar zich niet verzet heeft tegen de overdracht zoals de wet hem toelaat niet dat hij stilzwijgend erkent schuldenaar te zijn van het bedrag dat via de overdracht ingevorderd wordt? Over deze vraag lopen de meningen van de rechters uiteen: sommigen zijn van oordeel dat men uit de afwezigheid van verzet tegen de overdracht geen enkele vorm van schulderkenning kan afleiden voor zover de passiviteit van de schuldenaar niet met zekerheid de wens van deze laatste aantoont om de schuld te erkennen. Immers, zijn gedrag is vatbaar voor andere interpretaties: nalatigheid, onverschilligheid of domweg miskenning van de wet [25]. Anderen zijn evenwel van mening dat de schuldenaar die geïnformeerd is over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen en nalaat dit te doen, door zijn niet-optreden de schuld erkent waarvan de schuldeiser de invordering via de overdracht nastreeft. En dus is het zo dat de betalingen die zouden gebeuren krachtens deze overdracht telkens de verjaring stuiten [26].

Martine kan dus proberen om de verjaring in te roepen tegen de firma F. Als F echter de relevantie van haar argumenten, en dus de verjaring, niet erkent, moet Martine zich verzetten tegen de overdracht. Kan ze zich makkelijk verzetten tegen de overdracht van haar werkloosheidsuitkering (een eenvoudig aangetekend schrijven volstaat om de inhouding tegen te houden [27]), dan zal ze wel een dagvaarding in verzet moeten instellen om de overdracht op te heffen die betrekking heeft op haar belastingteruggaven, wat, behoudens toevlucht tot rechtshulp en rechtsbijstand, impliceert dat ze vrij hoge kosten zal moeten voorschieten die haar ongetwijfeld zullen ontmoedigen.

[1Artikel 2219 van het Burgerlijk Wetboek

[2In tegenstelling tot de verkrijgende verjaring die toelaat om een recht op iets te verkrijgen door het effect van het verstrijken van de tijd.

[3Een natuurlijke verbintenis is een verbintenis waarvan de schuldeiser de betaling niet meer kan afdwingen.

[4Verweermiddel

[5Te begrijpen in ruime zin.

[6Cass., 18 maart 2013, JLMB, 2013/17, p. 922

[7Genaamd actio judicatio

[8De verjaring van een verbintenis met een opschortende voorwaarde begint op het moment dat de voorwaarde gerealiseerd wordt. Wat de verbintenis op termijn betreft, die begint te verjaren op het moment dat de termijn verstrijkt.

[9In de gezondheidszorg begint de verjaringstermijn bijvoorbeeld op de laatste dag van de maand waarin de zorg verstrekt werd en niet op de vervaldatum van de factuur waarvan de betaling wordt geëist.

[10Het sociaal recht, het fiscaal recht, het strafrecht, … kennen bijkomende gronden voor stuiting van verjaring zoals het aangetekend schrijven (sociaal recht), de aanmaning tot betaling (fiscaal recht), de afstand van de verlopen tijd van de verjaring, …

[11Te begrijpen in ruime zin, als iedere handeling via dewelke de schuldeiser zijn wens te kennen geeft om een geding aanhangig te maken bij een rechter. Het dient opgemerkt dat, om de verjaring geldig te stuiten, de dagvaarding op de rol gezet moet worden.

[12Een ingebrekestelling stuit de verjaring als deze bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging verstuurd wordt door een advocaat, een deurwaarder of de afgevaardigde van een vakbond of een organisatie van de vertegenwoordiging van zelfstandigen en alle door de wet vereiste vermeldingen bevat.

[13Arrest van het Hof van Cass. dd. 18 november 1996, www.juridat.be

[142262 B.W.

[152262 bis §1 B.W.

[162262 bis §2 en 3 B.W.

[172277 B.W.

[18Het onderhoudsgeld dat verschuldigd is en waarvan het bedrag van de achterstallige betalingen is vastgesteld in een vonnis verjaart na 10 jaar (action judicatio)

[192277 B.W.

[202277 bis B.W.

[212272 al. 2 van het Burgerlijk Wetboek: het begrip “handelaar” komt overeen met het huidige “bedrijf” en het begrip “niet-handelaar” met “consument”

[222272 al. 3 van het Burgerlijk Wetboek waarvan de toepassing op de schoolkosten is bevestigd door het arrest van het Hof van Cass. d.d. 28 juni 2018, rol C.170705.N (www.juridat.be) en het Grondwettelijk Hof van 5 december 2019, nr. 199/2019, rolnr.7023 (www.const-court.be)

[23Arrest van het Hof van Cass. d.d. 7 maart 2016, rol S.14.0073.N (www.juridat.be)

[24Ch. Biquet Mathieu, “loonoverdracht, stuiting en afstand van de verjaring”, JLMB 2020/“, p. 1565.

[25JP Binche, 2 mei 2019, JLMB, 2020/33, p. 1560; advies van Ombudsfin van 10 februari 2015 (http://www.ombudsfin.be)

[26JP Charleroi (5de cant.), 23 januari 2015, AJC 2015,

[27Het zal dan aan F zijn om eventueel een rechtsvordering tot bekrachtiging van overdracht in te stellen bij de vrederechter, tijdens dewelke Martine de verjaring kan doen gelden.

Agenda

  • Event Steunpunt
  • Event partner
  • Opleiding

Nieuwsbrief